Koning: Dit is het hoofd schaakstuk. Zodra de ene speler de koning van de andere speler kan slaan, is het spel afgelopen. De koning mag alle richtingen op bewegen, maar slechts één vakje per keer.
Koningin: Ook wel de Dame genoemd. Deze mag diagonaal, verticaal en horizontaal over het bord bewegen, zoveel vakjes als ze wil. Dit is dus veruit het sterkste schaakstuk.
Toren: De toren mag horizontaal en verticaal bewegen, zoveel vakjes als men wil.
Loper: De loper is eigenlijk de diagonale tegenhanger van de toren. De Loper mag namelijk zoveel vakjes als men wil diagonaal verplaatsen over het bord.
Paard: Het paard maakt een aparte zet, namelijk twee vakjes verticaal of horizontaal, en dan nog 1 vakje opzij. Het is geen zeer sterk stuk, maar door de mogelijkheid om een geknikte zet te maken, zorgt ervoor dat de waarde van het stuk stijgt.
Pion: Normaal gesproken mogen pionnen slechts één vakje naar voren verplaatsen. In hun beginrij (rij 2 voor wit en rij 7 voor zwart) mogen ze echter twee vakjes naar voren bewegen. Slaan gaat echter anders dan bij de andere stukken: de pion slaat namelijk één vakje diagonaal naar voren.
Wanneer er te weinig stukken meer over zijn om de vijandelijke koning schaakmat te zetten, bijvoorbeeld wit-koning en wit-loper tegen zwart-koning, dan wordt het een remise. Dit betekent dat het spel niet meer uitgespeeld kan worden. Een remise kan ook optreden wanneer de vijftigzettenregel in werking treedt. Dit betekent dat er vijftig zetten zijn gezet zónder dat er een pion is verplaatst of een stuk is geslagen. Ook kan remise optreden wanneer drie keer dezelfde opstelling van de schaakstukken is bereikt, met dezelfde speler aan zet.
Terug naar overzicht